Sommige economen hebben heimwee van de tijd van de goudstandaard, toen alles veel eenvoudiger was dan nu. De waarde van de belangrijkste valuta’s was rechtstreeks of onrechtstreeks gekoppeld aan de goudprijs, waardoor forse onderlinge bewegingen uitgesloten waren. Maar helaas werd de koppeling van het goud aan de valutamarkten losgemaakt onder het regime van president Nixon.
Die wou namelijk de bondgenoten mee laten betalen voor de (verloren) oorlog in Vietnam. Maar helemaal vergeten is de goudstandaard na meer dan 45 jaar niet, regelmatig wordt er gespeculeerd naar een terugkeer van goud in welke vorm dan ook als basis van ons financieel systeem. Dromen van een pure goudstandaard is echter hoe dan ook bedrog. Die zal er in zijn oude vorm nooit meer komen.
Dat is deels te danken aan de centrale banken. Die hebben de geldpers volop doen draaien, waardoor er meer geld in omloop is dan ooit door het bestaande goud gedekt kan worden. Maar een nieuwe vorm van de goudstandaard valt niet a priori uit te sluiten en in dat verband is de Gold-to-GDP ratio van belang. Dat is de hoeveelheid goud die de verschillende centrale banken aanhouden gerelateerd aan hun Bruto Binnenlands Product.
In de eurozone bedraagt de Gold-to-GDP ratio 4%, in de Verenigde Staten is dat 2,70%. Rusland scoort even hoog als de VS, maar China is met 0,40% een duidelijke achterblijver. De Chinezen hebben met andere woorden een achterstand goed te maken en er is een theorie die wil dat de goudprijs bewust laag wordt gehouden met de bedoeling dat de Chinezen de kans krijgen om hun goudvoorraden aan te vullen. Pas wanneer die voorraden min of meer op dezelfde hoogte zijn gekomen als in de rest van de wereld, kan er aan een nieuw financieel systeem gedacht worden.