Schulden, schulden en nog eens schulden. De jongste jaren hoorden we niets anders dan onheilspellende verhalen over schulden. Schulden waren de oorzaak van de grote subprimecrisis van 2007-2008, de crisis die een aantal van onze meest gerenommeerde banken bijna de kop heeft gekost. Een ezel stoot zich volgens het spreekwoord geen 2x aan dezelfde steen en dus zouden we mogen verwachten dat het probleem van de schulden inmiddels de wereld is uitgewerkt. Niets is echter minder waar. Oordeel zelf.
Om de vorige crisis te bezweren, zijn de centrale banken wereldwijd alleen nog maar meer schulden aangegaan. We leven eigenlijk in een surrealistische wereld, want we horen letterlijk niemand zeggen dat de opgebouwde schuldenberg moet afgebouwd worden. En dat dan nog liefst zo snel mogelijk. Iedereen beschouwt het als doodnormaal dat we leven op kap van de volgende generaties, want die zullen met de gebakken peren komen te zitten.
Om ee kat een kat te noemen: we zijn volop bezig om de toekomst beetje bij beetje op te eten. Leven op geleend geld wreekt zich echter op termijn altijd, dat beseft zelfs een klein kind. Europa en de Verenigde Staten (om maar te zwijgen van Japan) hebben zich als gevolg van de schuldenberg in een onmogelijke positie gewrongen en we zouden logischerwijs dus denken dat andere landen zich zo ver mogelijk uit de buurt van mogelijke schuldenproblemen zouden houden. Nee dus.
De Chinezen ontpoppen zich tot de wereldkampioen schulden maken, ze gaan nog woester te keer dan de andere grote industrielanden. China heeft inmiddels schulden opgebouwd voor een tegenwaarde van 283% van het BBP en geeft daarmee de rest van de wereld het nakijken. De economen verwachten dat de debt-to-gross-domestic-product ratio in het land zal verder stijgen tot en met 2019, om een piek te bereiken in 2020. Maar de vraag is of deze data wel gehaald kunnen worden. De kruik gaat namelijk zo lang te water tot ze barst en die barsten zouden wel eens sneller kunnen opduiken dan iedereen verwacht.