Het leek een goed idee: een eenheidsmunt voor alle landen die deel uitmaken van de eurozone. In zekere zin was het dat ook, maar dan toch met enig voorbehoud. Aan de euro zijn hoe dan ook een aantal voordelen verbonden, in de eerste jaren van het bestaan van de munt kwamen bovendien alleen die voordelen naar boven. Maar inmiddels is duidelijk geworden dat de euro ook een zwarte kant heeft. Eén van de nadelen is bijvoorbeeld dat landen in de problemen geen devaluatie kunnen doorvoeren. Dat is onder andere Griekenland zuur opgebroken.
Achteraf bekeken was de euro toch niet voor iedereen een goede zaak, want een eenheidsmunt kan onmogelijk op maat van iedereen gemaakt worden. Voor sommige deelnemende landen is de euro te groot, voor andere landen dan weer te klein. Het probleem is eigenlijk bekend: de Europese Unie is een monetaire maar geen politieke unie. Zonder een fiscale harmonie zullen de nadelen van de euro vroeg of laat altijd aan het licht komen. Maar berouw komt altijd na de zonde, we zitten in het euroschuitje en zullen verder moeten roeien.
Angel Talavera, econoom bij Oxford Economics in London, heeft voor Bloomberg Benchmark berekend welke de“equilibrium” wisselkoers voor 8 landen uit de Eurozone tussen 2011 en 2015. Daarmee wordt eigenlijk de evenwichtsrentevoet bedoeld die het best past bij het binnenlands en buitenlands profiel van een economie. Concreet wil dit zeggen dat sterke landen een hoge wisselkoers verdienen, terwijl zwakkere landen met een lage wisselkoers vrede moeten nemen. In theorie toch alleszins, want in de praktijk is de koers van de euro in alle landen uiteraard gelijk. De huidige gecorrigeerde koers van de euro komt meer in de buurt van het gemiddelde, maar is nog altijd te hoog voor Griekenland.
De sterke Duitse economie rechtvaardigt, in combinatie met een positieve betalingsbalans, een euro die in de buurt van 1,40 dollar noteert. Probleemgeval Griekenland zou anderzijds op basis van de eigen verdiensten niet meer dan een euro verdienen die op pariteit is met de dollar. Bij het begin van de ambtstermijn van Mario Draghi aan het hoofd van de Europese Centrale Bank was de euro voor vrijwel iedereen te sterk, maar naarmate de tijd verstreek werd de euro meer en meer op het formaat van de sterke landen gegoten. Daardoor slaagden de zwakkere landen er niet in om de onevenwichten weg te werken. De monetaire politiek van de ECB wordt door een vervelende paradox geplaagd: deze politiek is goed voor de euro zelf, maar niet goed voor de individuele lidstaten.