Op de financiële markten wordt een spelletje zwartepieten gespeeld waarvan de inzet bepaald hoog genoemd kan worden. Op de valutamarkten wordt de ene munt na de andere een kopje kleiner gemaakt, in een strijd waarbij niets of niemand wordt gespaard. Valuta’s die vandaag goed standhouden, kunnen morgen in het hoekje zitten waar de slagen vallen. Eigenlijk is deze evolutie een onprettig vervolg van de currency wars.
Bij die oorlogen, die al bijna een decennium woedden, werd telkens door regeringen geprobeerd om eigen munten zo goedkoop mogelijk te maken ten opzichte van de munten van de belangrijkste concurrenten. Achterliggende filosofie is uiteraard dat een goedkope munt goed is voor de export. Maar wanneer iedereen dezelfde strategie volgt, is het resultaat per saldo een status quo. Of toch niet helemaal.
Want het onderliggend probleem is dat elke benchmark op de valutamarkten zoek is. Vandaag is de Mexicaanse peso de kop van jut, gisteren was het de Zweedse kroon en volgende week is het weer een andere munt. Wie wordt het volgende slachtoffer op de valutamarkten? Dat hangt van de stemming bij de speculanten af, want zij zijn de enigen die baat hebben bij de toegenomen volatiliteit.
Tot en met 1971 was de goudstandaard de richtinggevende barometer op de valutamarkten, maar dat is lang verleden tijd. De valutaoorlogen hebben de speculanten geleerd dat de centrale banken grote bewegingen op de forexmarkten niet ongenegen zijn en dus hebben ze hun kans gegrepen. Het gevolg is een geheel waar een kat zijn jongen niet meer in vindt. Koersen van valuta’s schieten als jo-jo’s heen en weer in een omgeving waarin alleen speculanten zich echt thuis voelen. Tussen haakjes: terwijl we deze blog schreven, werd het Egyptisch pond met circa 48% gedevalueerd. Moet er nog zand zijn?