Beleggers vragen ons soms waarom ze in hemelsnaam goud zouden moeten kopen. Dikwijls hebben hun vaders in de jaren 80 en 90 jarenlang een paar kilo’s goud ergens in een kluis opgeslagen met het oog op een inflatiegolf die nooit is gekomen. Hun vraagt komt er steevast op neer waarom het ditmaal anders zal zijn. Van dat laatste feit zijn we vast van overtuigd, hoofdzakelijk vanwege het feit dat de omgevingsfactoren helemaal anders zijn dan in de vorige eeuw.
Toen waren er namelijk geen centrale banken die het systeem hebben overspoeld met goedkoop geld. Die roekeloze monetaire politiek heeft de goudprijs opnieuw in beweging gebracht. En alles wijst er op dat de goudmarkt in de komende jaren zal bruisen van de activiteit. Maar daarmee zouden we bijna over het hoofd zien dat er nog heel wat andere factoren in het voordeel van een belegging in goud pleinten.
De dure beurzen maken dat goud steeds meer glans kan krijgen. Nu weten we allemaal dat goedkoop en duur op de beurs relatieve begrippen zijn. Maar zelfs een klein kind kan zien dat aandelen niet bepaald meer goedkoop zijn, zeker wanneer rekening wordt gehouden met dalende bedrijfswinsten. De correlatie tussen stijgende beurskoersen en meevallende resultaten lijkt te zijn gebroken.
Een indicator die aangeeft dat Wall Street een dure beurs is geworden, is de cyclically adjusted price-to-earnings ratio (CAPE) voor de S&P 500. Deze index geeft aan of een beurs in een bepaalde fase van een cyclus onder- dan wel overgewaardeerd is. Wel die CAPE staat nu op een niveau waar hij ook stond in 1929 vlak voor Black Tuesday, bij de dot-com zeepbel in 2000 en vlak voor de grote financiële crisis van 2008. Het is dus moeilijk vol te houden dat de beurzen goedkoop zijn. Een stevige correctie kan de rol van goud als veilige vluchthaven duidelijk maken, voor zover dat natuurlijk nog nodig is.